Afgelopen week presenteerde de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) een adviesrapport onder de titel ‘Naar een uitvoerende macht’. Het zoveelste rapport over de eeuwige discussie over de verhouding tussen beleid en uitvoering. Deze twee aspecten zijn twee kanten van dezelfde medaille. Met andere woorden, ze zijn onlosmakelijke met elkaar verbonden.
Ik was ooit wethouder van een gemeente die op het moment van mijn aantreden in een proces zat om zich om te vormen tot regiegemeente. Dat wil zeggen dat beleidsaspecten onder regie van de gemeente vallen en dat alles wat met uitvoering te maken heeft op afstand wordt gezet. Men was niet blij met mijn opvatting dat ik dit een dwaas streven noemde. Bovendien, zei ik, als ik al iets op afstand moet zetten dan is dat het beleid en niet de uitvoering, waarop langzaam de paniek uitbrak.
Dat uitvoering altijd stiefmoederlijk wordt behandeld ten opzichte van beleid is algemeen bekend, maar dat die situatie uitermate slecht is uit oogpunt van het realiseren van gewenste maatschappelijke effecten blijkt maar niet door te dringen tot politici, bestuurders en beleidsmakers.
Geheel terecht wil de ROB de positie van uitvoeringsorganisaties versterken. De Raad stelt zelfs voor om deze organisaties in staat te stellen – wanneer het de spuigaten uitloopt en de uitvoering op gespannen voet staat met rechtsbeginselen, aan de noodrem te trekken. Dan weigeren ze uitvoering te geven aan beleid, melden dit aan politici en beleidsmakers en wacht op nieuw uitvaarbaarheid beleid.
Ik vind dat een absurde situatie. In het kader van de Methode Samenlevingsbeleid hamer ik er steeds op dat uitvoerders van meet af aan betrokken moeten zijn bij de beleidsontwikkeling. Ik vind het een taak van de volksvertegenwoordiging om beleidsvoorstellen niet alleen op inhoud te toetsen, maar ook op het proces van totstandkoming. Hebben uitvoerders een positie gekregen in het beleidsproces? Op welk moment? Wat is er met die input gebeurd? Sluiten de voorstellen aan op de inbreng van de uitvoerders? Wanneer die vragen niet alle bevestigend beantwoord kunnen worden, dan gaat de beleidsnota linea recta terug naar de bestuurders.
Dan eindigt het proces niet in onuitvoerbaar en slecht handhaafbaar beleid, want die fout wordt dan niet gemaakt. Dat is slim, want Cruyff zei ooit: ‘Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet’. Zo is het maar net.
Peter Hovens
peter@samenwereld.nl
Coöperatie SamenWereld