Hieronder volgt het tweede deel in de serie Episoden van opflakkerende Europese verbondenheid in de context van Federalisme
Wij Europeanen
Auteur Wim de Wagt (www.wimdewagt.nl), e-Book versie 2015
Inleiding
Wij Europeanen is een erudiet, spannend en leerzaam boek. Wim de Wagt vertelt gedetailleerd hoe al meteen na de Eerste Wereldoorlog werd begrepen dat het Verdrag van Versailles – door zijn rigide maatregelen tegen het verslagen Duitsland – de kiem van een nieuwe wereldoorlog legde. En tevens dat de Volkenbond – de League of Nations – opgericht op initiatief van de Amerikaanse President Woodrow Wilson – te zwak zou zijn om een nieuwe wereldoorlog te vermijden.
De Wagt schetst hoe een Europa-wijd verlangen naar Europese verbondenheid samenwerking – mede gedragen door vele landen buiten Europa – opflakkerde tussen 1919 en 1940. Waarna dat vuur doofde in het geweld van de Tweede Wereldoorlog. De ravage van WOI bood perspectief voor ongekende geopolitieke vernieuwingen, binnen en buiten Europa. Zij creëerde een podium voor staatslieden, schrijvers, wetenschappers en vele activisten om in diverse toonaarden het nut en de noodzaak van een verenigd Europa te verwoorden. Steeds weer begeleid door het begrip ‘federatie’, als het principiële instrument voor het bereiken van Europa-brede verbondenheid, burgerschap, samenwerking en broederschap.
Het is een literair geschreven documentaire, een deels geromantiseerd wetenschappelijk onderzoek, een journalistieke weergave van een fascinerende politieke historie. Maar De Wagt biedt ons ook een beangstigende spiegel van falend politiek gezag tussen de twee wereldoorlogen van de 20e eeuw. Beangstigend, omdat nu – rond 2017 – opnieuw nationalistisch gedreven politiek door heel Europa heen het altijd sluimerende protectionisme van Europese landen doet opleven, niet bereid en niet in staat om de anarchie – in de zin van afwezigheid van bestuur dat die staten genoegzaam verbindt – constitutioneel en institutioneel te overbruggen en op die manier onschadelijk te maken.
Ik ga in vogelvlucht door Wij Europeanen heen. Het accent ligt op het belichten van die momenten tussen 1919 en 1940 waarin het streven naar een Europese Federatie – als instrument voor Europese Verbondenheid, Broederschap en Burgerschap – het scherpst naar voren komt. Maar af en toe pauzeer ik met een Terzijde om iets te accentueren in de context van dat begrip ‘federatie’. Als er in het Interbellum één woord ijdel werd gebruikt dan was het wel het woord ‘federatie’.
Enkele hoofdpersonen
Twee personen staan centraal in deze studie. De Fransman Aristide Briand, in de vaak wisselende Franse kabinetten soms Minister-President, soms Minister van Buitenlandse Zaken. En de Duitser Gustav Stresemann, eerst Rijkskanselier en later Minister van Buitenlandse Zaken onder Rijkspresident Von Hindenburg. Voor hun verdiensten voor de Europese zaak ontvingen ze samen in 1926 de Nobelprijs voor de vrede.
Dan hebben we Richard, graaf Coudenhove-Kalergi. Geboren in het voormalige Oostenrijk-Hongaarse rijk, na het wijzigen van diverse landsgrenzen ineens staatsburger van Tsjecho-Slowakije. Met voorouders uit Nederland. Politiek onafhankelijk. In het voorjaar van 1920 bedenkt hij een plan: de vereniging van Europa onder de vlag van een nieuwe internationale organisatie. Op dat moment in de geschiedenis was de President van Tsjecho-Slowakije – Tomás Masaryk – al bezig met de oprichting van een Statenbond in Centraal-Europa. Uiteindelijk gericht op een federaal verbond van Donaustaten, inclusief Oostenrijk en Hongarije.
Zo vlak na WOI woelden allerlei stromingen door elkaar: nationalisme, federalisme, imperialisme, orthodoxie, socialisme, communisme. Tomás Masaryk achtte de tijd nog niet rijp voor het plan van een verenigd Europa van Coudenhove-Kalergi. Hoewel hij zich eerder wel had ingespannen om de Verenigde Staten van Oost-Europa op te richten; als buffer tussen Duitsland en Rusland. Maar hij voelde zich door zijn gevorderde leeftijd niet langer in staat om aan zo’n omvattend plan als dat van Coudenhove te gaan werken. Coudenhove-Kalergi wendde zich vervolgens tot Briand en Stresemann en deed bij die twee staatslieden het vuur ontbranden om zich te gaan wijden aan de vereniging van Europese staten.
In de derde plaats figureert een zeer grote groep zijdelings betrokkenen. Daaronder namen als die van de Franse Minister-President Herriot – een overtuigd voorstander van Europese integratie. Daarnaast de Minister-President van Engeland, Henderson en de Minister van Financiën, Churchill. Ook die komt in het boek van Bosco tevoorschijn als een Europees federalist, mede in relatie tot Herriot en zelfs Charles de Gaulle. Ook Jean Monnet – later adviseur van de al genoemde Robert Schuman – speelt een rol op dat toneel. Aan het slot van Bosco’s boekbespreking kom ik terug op zijn rol.
Het voert te ver om hier een hele lijst van spraakmakende personen op te voeren die allemaal een deel van dit proces van de opflakkerende Europese verbondenheid in de context van federalisme hebben gedragen. Een uitzondering wil ik maken voor twee Nederlanders.
In de eerste plaats Robert Peereboom, hoofdredacteur van het Haarlems Dagblad. Hij ontpopte zich na WOI als een activist voor wereldvrede, maar zijn benadering viel niet in vruchtbare aarde tijdens de Algemene Vergadering Volkerenbond (League of Nations) in 1931 in Genève. Daarom ging hij zich toeleggen op het benaderen van burgers. Hij nam een actie over van The News Chronicle (VK) die lezers aanspoorde hun steun te betuigen aan de komende ontwapeningsconferentie in Genève in februari 1932. Peereboom startte een handtekeningenactie in Nederland. Niet minder dan 84 kranten deden mee. Hij verzamelde 2.438.908 handtekeningen op een bevolking die op dat moment slechts 4,5 miljoen Nederlanders ouder dan 18 jaar telde. Met 70 dozen toog hij naar Genève.
Ten tweede mr. J.H. Schultz van Haegen, toenmalig leider van de Nederlandse afdeling van het internationale Verbond van Jong Europa (in Genève) en secretaris van de ‘Vereeniging tot bevordering van de oprichting “De Vereenigde Staten van Europa”. Kortom een fervent voorvechter van een Europese federatie conform die van de Verenigde Staten van Amerika. Hij durfde sterk naar voren te treden om het federalisme conform de Amerikaanse constitutionele en institutionele inrichting ook voor Europa te bepleiten. Bijvoorbeeld in een pamflet met als titel: “Wie de vrede wil, bevordert de totstandkoming van de Verenigde Staten van Europa.”
Hij schreef in 1929 een boekje met als titel: ‘Waarom ik uit de Liberale Staatspartij ‘De Vrijheidsbond’ ben getreden.’ Dat hij niet op zijn mondje was gevallen mag blijken uit dit citaat uit zijn rede (in februari 1936) als voorzitter van het ‘Verbond tot bevordering van het gemeenschapsbelang in Staat, Provincie en Gemeente’: “Hoe komt het dat er nog zo weinig van ons terecht komt? Daarop geef ik u ten antwoord, dat ons land nog door politici geregeerd wordt, en niet door staatsmannen. En onontkenbaar hebben wij juist staatsmannen nodig om een algemeen belang te dienen.”
Schultz van Haegen kende de federale plannen van Coudenhove-Kalergi en van Aristide Briand goed en begreep als geen ander: “Van onderop zal de drang moeten komen, want alleen een machtig uitgesproken publieke opinie kan iets bereiken.” Maar – helaas. Wim de Wagt vermeldt dat Schultz van Haegen, ondanks al zijn inspanningen, er niet in slaagde om meer dan tweeduizend leden te vinden voor zijn Vereniging ter Bevordering van de Verenigde Staten van Europa.
Verdrag van Versailles, Volkenbond, vele nieuwe Europese staten, opkomend nationalisme
Zoals bekend bevatte het Verdrag van Versailles in 1919 harde maatregelen tegen het verslagen Duitsland. Al snel beseften ook de opstellers van dat Verdrag dat hier een bron voor een nieuwe oorlog lag. Dus al spoedig rees de behoefte om met aanvullende politieke maatregelen de pijn voor Duitsland te verzachten. Onder meer in de vorm van mitigeren van de herstelbetalingen en van het terugtrekken van geallieerde troepen uit bezet Duits gebied.
In dezelfde tijd kwam de Volkenbond (League of Nations) tot stand. De grote voorvechter daarvan was de Amerikaanse President Woodrow Wilson. Maar door een nieuwe golf van Amerikaans isolationisme trad Amerika zelf niet tot die Volkenbond toe. Dat feit, en het gegeven dat het een Statenbond van een zeer licht confederaal gehalte was, maakten de Volkenbond tot een krachteloze organisatie.
Frankrijk en Groot-Brittannië concentreerden zich op hun eigen economische en politieke belangen. Europa verbrokkelde door het Verdrag van Versailles: De Wagt (p. 56): “De machtige Oostenrijkse-Hongaarse economische zone bestond niet meer, maar was gefragmentariseerd tot een puzzel van zelfstandige staten met hun eigen douanegrenzen en geldstelsels. Gevoegd bij de gebieden die eerst tot Duitsland en Rusland behoorden en nu ook waren geëvolueerd in zelfstandige staten, had Europa er niet minder dan elf nieuwe landen bijgekregen. Etnische minderheden die aan de ‘verkeerde’ kant van de grens woonden – ongeveer dertig miljoen mensen – voelden zich ontheemd en tekortgedaan.” Een vruchtbare voedingsbodem voor onlusten en revolutionaire machtsgrepen. Waarna dus twee personen als de sterksten boven dreven: Hitler en Mussolini.
Coudenhove-Briand-Stresemann
In die context trok Coudenhove-Kalergi met plannen voor Europese verbondenheid door Europa en vond gehoor bij Aristide Briand en Gustav Stresemann. De eerste had echter als handicap dat Franse kabinetten zeer snel wisselden. En de tweede zat middenin de bestuurlijk zwakke Weimarrepubliek. Ze moesten hun kracht en energie dus voornamelijk aan zichzelf ontlenen. Iets wat bij Stresemann tot een vroege dood leidde in 1929.
Briand was degene die op basis van het gedachtengoed van Coudenhove-Kalergi plannen tot meer verbondenheid in Europa ontwikkelde, terwijl Stresemann die plannen vervolgens toetste aan het Duitse belang, vooral met het oog op verzachting van de rigide maatregelen van het vredesverdrag.
Wat creëerde Coudenhove? Hij was niet aangesloten bij enig politiek systeem en kon dus onafhankelijk van wiens politieke inzichten dan ook een eigen internationale beweging van hoop en verzoening oprichten. Doel: de creatie van een Pan-Europese Unie met een onafhankelijk internationaal juridisch hof om conflicten tussen natiestaten te beslechten. En economische problemen op te lossen met een Europese douane-unie en een gezamenlijke munt.
Hij putte daarbij uit het werk van John Maynard Keynes The Economic Consequences of the Peace uit 1919. Keynes bepleitte dat rijke landen de arme zouden helpen met internationale regelingen van solidariteit. Maar de politieke realiteit was dat alleen de herstelbetalingen van Duitsland en de financiële schuld van Frankrijk en Groot-Brittannië aan Verenigde Staten werden betaald. De Wagt (p. 63): “In zijn [Keynes] kritische boek deed hij de voorspelling dat vanwege de lappendeken van nieuwe staten, elk met zijn eigen grenzen en douanebarrières, de negatieve gevolgen voor de internationale economie niet konden uitblijven. Een groot deel van het continent was tot nieuwe handelsoorlogen veroordeeld.”
Wat de onderhandelaars van het Verdrag van Versailles niet begrepen hadden werd via Coudenhove wel opgepakt in Frankrijk, door Édouard Herriot, de links-liberale Premier rond 1924. Hij begreep als geen andere dat (p. 73) “Alles, ja alles, beweegt in de richting van vereniging.” Vandaar de titel van zijn boek uit 1930 The United States of Europe. Herriot omarmde Coudenhoves visioen en pleitte op 29 januari 1925 in het Franse parlement voor een verenigd Europa. Stresemann, op dat moment geen Rijkskanselier meer, maar nu Minister van Buitenlandse Zaken, reageerde niet en wachtte op wat nog zou komen. Welnu, Coudenhove kwam en haalde Stresemann over om met een artikel in de pers steun te geven aan de rede van Herriot.
Dit is een van de vele voorbeelden die De Wagt aanhaalt om duidelijk te maken dat Stresemann wel degelijk in een Pan-Europees plan geloofde en er ook voor wilde vechten, maar liefst achter de schermen. Maar dan wel slechts beleidsinhoudelijk – gericht op economische samenwerking – niet in de vorm van een politieke unie.
Terwijl Coudenhove een in omvang toenemende stoet volgelingen kreeg – Thomas Mann, Stefan Zweig, Maria Rilke, Albert Einstein e.a. – en de ene na de andere politieke partij achter zijn idee van een Pan-Europa wist te scharen, viel het linkse kabinet van Herriot in 1925 al na enkele maanden. Dus trok Coudenhove naar Genève om te proberen de Volkenbond de leiding te geven van de oprichting van Pan-Europa. Dat mislukte omdat de Secretaris-Generaal van die bond, Sir Eric Drummond, antwoordde (p. 80): “Please don’t go too fast.” Daaruit begreep Coudenhove dat hij eerst en vooral Frankrijk en Duitsland achter zich moest zien te krijgen, ging naar Londen, ontmoette nogal wat terughoudenheid, behalve bij Leon Amery, de Minister van Koloniën, die voor Europa alleen maar samenwerking in het vooruitzicht had in de vorm van een vrijwillige vereniging van zelfstandige staten, maar ….. zonder een centraal gezag.
Terzijde vermeldt De Wagt dat Coudenhove een paar maanden naar de Verenigde Staten van Amerika trok waar veel belangstelling voor zijn Pan-Europese ideeën bestond. Zowel bij isolationisten als bij de meer internationaal denkenden.
Na zijn terugkeer in Europa meldt Coudenhove zich in januari 1926 bij Minister-President Aristide Briand. Die had net het Verdrag van Locarno (1925) achter de rug: een herziening van Versailles met verzachting van de maatregelen en het trekken van weer nieuwe grenzen in West-Europa. Van belang voor Duitsland, Frankrijk en België. Coudenhove werd bevestigd in zijn vermoeden dat Briand het idee van een Pan-Europa zou steunen. Niet alleen met lippendienst, maar ook met daden. Hij had daarbij een sterk argument: in veel landen waren inmiddels Pan-Europa-comités opgericht. Briand begreep dat Coudenhove niet met een leeg plan bij hem aanklopte, maar dat deze manier van denken over Europa al over een zeer groot draagvlak beschikte.
Coudenhove organiseerde in oktober 1926 in Wenen het eerste Pan-Europacongres, met niet minder dan tweeduizend deelnemers uit achtentwintig landen. En met politieke kopstukken uit die landen. Ondanks de euforie kwam dit congres niet verder dan (p. 116) een programma dat afbraak van nationale grenzen beoogde, de oprichting van een statenbond, verzoening tussen staten als voorwaarde voor duurzame vrede, vrijheid en welvaart. Met een oproep aan de Volkenbond om door middel van een economische conferentie een begin te maken met de oprichting van een Europese douane-unie. Bedoeld als een eerste stap op weg naar een verenigd Europa.
Coudenhove haalde wel als triomf binnen de kroning tot voorzitter van een alsnog op te richten Pan-Europese Unie. Maar nog steeds was de onmiskenbaar aanwezige basis voor zo’n Unie bij de Europese burgers niet gedekt door een brede en stevige samenwerking van politieke leiders door heel Europa heen. De Wagt (p. 119): “De politici aarzelden, wachtten af, draaiden hun hoofd weg, toonden zich doof of waren ronduit tegen. Intussen ontbrandden in bars, salons, zalen en in koffiehuizen discussies, er werden gloedvolle redevoeringen gehouden, rumoerige, rokerige vergaderingen liepen uit tot in de nachtelijke uren. Wijze mannen, vrijbuiters, studenten, activisten, professoren en zakenmannen schreven artikelen, brieven, boeken, programma’s, rapporten. Dagdromende eenlingen slepen aan geduldige bureaus hun manuscripten bij. En allemaal bevatten ze een geweldige belofte: het nieuwe Europa. Maar hoe zag dat eruit? ”
De basis van de samenleving zag een verenigd Europa wel zitten, maar de leidinggevende politieke top respondeerde niet. Behalve sterke steun vanuit Nederland, in de personen van Minister-President Colijn, de havenbaron Van Beuningen en Anton Philips. Maar al met al kwam Coudenhove niet echt vooruit.
Totdat Aristide Brian een sensationeel plan onthulde. Hij beloofde Coudenhove eind 1928 om tijdens de volgende – tiende – Algemene Vergadering van de Volkenbond in september 1929 het thema van Pan-Europa aan de orde te stellen. Op 31 juli 1929 kondigde hij in het Franse parlement aan dat hij aan de Volkenbond het voorstel tot de oprichting van een Europese Federatie zou doen. Hij wilde de Verenigde Staten van Europa lanceren. De Wagt (p. 157): “Want ik ben van mening dat tussen volkeren die geografisch bij elkaar horen, zoals in Europa het geval is, een soort federale band zou moeten bestaan.”
Terzijde: ook al sprak Briand over het nut en de noodzaak van een Europese federatie, conceptueel bedoelde hij een confederatie, een statenbond. Dat blijkt uit talloze opmerkingen ter begeleiding van zijn idee van een federatie. Onder meer met de zin: “Het is duidelijk dat een dergelijk verband vooral de economie zal betreffen; hier ligt de meest dringende behoefte. Ik geloof dat op dit terrein zeker succes is te boeken. Maar ik ben ervan overtuigd dat een federaal verbond ook vanuit politiek en maatschappelijk gezichtspunt heilzaam kan zijn. Europa zal niet in vrede kunnen leven zolang de volkeren geen wegen vinden om nauw met elkaar samen te werken.” Groot applaus.
Hij, en zijn politieke collega’s gingen steeds uit van de veronderstelling dat men met samenwerking tussen landen op een of meer beleidsgebieden een federaal stelsel zou creëren. Quod non. Een enkeling wist wel dat een federatie constitutioneel en institutioneel iets heel anders is dan een statenbond, maar ook zij veronderstelden dat zo’n statenbond vanzelf zou evolueren tot een federatie. Dat was ook de idee van de eerder genoemde Herriot die een groot voorstander was van een Europese federatie, maar ….. in die zin dat die zou moeten evolueren vanuit de economie naar de politiek. En beslist niet andersom. Welnu, dat is de in die tijd – maar ook nu nog heersende – foute veronderstelling dat een intergouvernementeel besturingssysteem op den duur vanzelf evolueert tot een federaal systeem.
Hoe dat ook zij, Briand kreeg steun van Stresemann die geen moeite had met de visionaire manier van denken van Briand. Maar ook hij kwam niet verder dan pleiten voor de economische integratie van Europa door de oprichting van een douane-unie. In zijn visie zou de statenbond in de eerste plaats economisch zou zijn en pas later ook politiek. P. 165: “In de toekomst was dan wellicht een Verenigde Staten van Europa mogelijk.”
Dit roept de vraag op: hoever zijn we anno 2017 – dus achtentachtig jaren later – opgeschoten?
Briand kreeg bij de Volkenbond in september 1929 de opdracht om zijn plan uit te werken en uiterlijk in mei 1930 te presenteren. Hij noemde zijn plan Bond van Solidariteit tussen de Staten van Europa. Tijdens de nadere uitwerking daarvan kreeg hij steun van Churchill die in de Saturday Evening Post van 15 februari een artikel schreef onder de kop The United States of Europe. Maar dan wel zonder Engeland. Dat had voldoende aan het geven van leiding aan zijn Dominions in de context van de Commonwealth of Nations. Op 3 oktober 1929 overleed Stresemann. Briand stond er toen alleen voor.
Briands plan voor een federaal verbond werd officiële Franse politiek en kwam op 1 mei 1930 internationaal in openbaarheid onder de titel: Mémorandum sur l’organisation d’un régime d’union fédérale européenne. Coudenhove zag het als de Magna Charta voor een toekomstig verenigd Europa. De 26 Europese regeringen kregen tot 15 juli 1930 de tijd om op dit Memorandum te reageren met het doel die reacties te bespreken tijdens de Algemene Vergadering van de Volkenbond in september 1930. De publicatie viel samen met het tweede Pan-Europacongres van Coudenhove in de Duitse hoofdstad. Een signaal aan het aldaar opkomende nationalisme dat het menens was met streven naar Europese eenheid.
Het Memorandum van Briand bevatte een groot aantal typische niet-federale componenten: slechts samenwerking tussen landen, elk absoluut soeverein blijvend, politiek volledig onafhankelijk. Men had toen nog niet door dat in een federatie de lidstaten over gedeelde soevereiniteit beschikken (zie de video’s in de Rubriek ‘Sterk met Europa’). Kortom, kenners van de Amerikaanse staatkundige geschiedenis zien in deze schets van beoogde Europese verbondenheid het beeld van de Amerikaanse Confederatie van 1776 tot 1789: zwak, ziek en misselijk, klaar om elkaar bij de eerste de beste inbreuk op hun vermeende soevereiniteit te bevechten.
Institutioneel ging het plan niet verder dan een periodieke conferentie naar het voorbeeld van de Assemblee van de Volkenbond. En die moest dan de bestuurlijke en administratieve structuur ontwerpen. Voorts was er het idee om een permanente politieke commissie op te richten als studie- en uitvoerend orgaan van de unie. Met een jaarlijks wisselend voorzitterschap. Tot slot een derde orgaan, een secretariaat ten behoeve van die politieke commissie.
Er zat echter een curiositeit in het Memorandum. Briand ging ervan uit dat de beoogde economische samenwerking slechts mogelijk zou zijn door de nationale economieën samen te voegen. En dat zou alleen kunnen door dat beleidsgebied onder gezamenlijke politieke verantwoordelijkheid te brengen. En dat wees in de richting van federaal denken. Briand was kennelijk aan het balanceren geslagen: zijn woorden waren confederaal van aard, maar voor de uitwerking van de beoogde economische samenwerking op zelfs maar dit ene beleidsgebied was toch een politieke unie nodig. En dat zou Duitsland nimmer accepteren.
Briands plan had de steun van de Franse regering. En bovendien was hij zo slim geweest om dat vermeende federale Europa onder te brengen in Genève bij de Volkenbond. Daardoor kon hij rekenen op steun van landen buiten Europa. Vooral ook van Amerika, ook al was dat niet lid van de Volkenbond.
De internationale pers begreep dat het denken in termen van een verenigd Europa niet langer een utopie van dagdromers was, maar nu het niveau van politieke besluitvorming had bereikt. Voor Coudenhove ging het echter niet ver genoeg. Als onafhankelijk denker en doener lanceerde hij een eigen plan voor een Pan-Europees verdrag (p.219): “… een federatieve statenbond, waarin de volken samenwerkten op politiek, economisch en geestelijk gebied, maar met behoud van hun volledige soevereiniteit. Alle burgers van de aangesloten staten waren tegelijk Europese burgers.” Zijn plan bevatte een schets van de instituties die een dergelijke statenbond zouden moeten dragen.
Terzijde. Coudenhove – en met hem vele anderen in die tijd – spreekt van een federatieve statenbond. Dat is een contradictio in terminis.
En zo zijn we bij de voorbesprekingen van de Algemene Vergadering van de Volkenbond op 8 september 1930. Op tafel dus Briands plan voor een economische unie. Maar de omstandigheden waren niet gunstig voor de creatie van een Europese douane-unie. De beurskrach van 1929, eiste zijn politieke tol. Er was wel steun voor een periodieke Europese conferentie en een eigen secretariaat, maar – hier komt de politieke aap weer uit de mouw – de idee van een aparte politieke commissie werd verworpen. Dus opnieuw geen politieke dekking voor een constellatie die tot een hecht samenwerkingsverband had kunnen leiden. Verder dan het instellen van een studiecommissie om voorstellen te bedenken voor een mogelijke Europese federatie wenste men niet te gaan. Briand zwaar teleurgesteld. Enkele dagen later – tijdens de Algemene Vergadering zelf – diende hij een resolutie in (p. 236): “…. waarin staat dat de nauwe samenwerking van de Europese staten op ieder internationaal terrein van kapitaal belang is voor het bewaren van de vrede.” Voor- en tegenstanders van nauwere Europese samenwerking wisselden elkaar af en het beraad eindigde met Briands acceptatie van een Europese studiecommissie. Hij werd voorzitter. En de eerdergenoemde Sir Eric Drummond, Secretaris-Generaal van de Volkenbond werd secretaris. De eerste sessie stond op de rol voor 23 september 1930 met een intergouvernementele economische conferentie in november.
Terzijde. Hier staat pas voor het eerst dat het hele proces zich vanaf het begin heeft afgespeeld binnen het begrippenkader van intergouvernementeel denken en handelen. Ook al strooide men door de jaren heen kwistig met het begrip ‘federatie’, per saldo kwam men niet verder dan denken in termen van een confederatie of statenbond. Iets wat volgens Stresemann de ultieme maat van Europese samenwerking was. De ironie wil dat uitgerekend Duitsland inmiddels een federale staat is, en wat voor een.
Toen die studiecommissie op gang moest komen nodigde Briand de Nederlandse parlementariër Hendrik Colijn (op dat moment even geen Premier) uit om een rede te houden. Colijn was een onversneden voorstander van vrijhandel en bestrijder van protectionisme en genoot op die terreinen een internationale reputatie. Op 16 januari 1931 haalde Colijn in die Europese studiecommissie fel uit naar alle Europese politici die niet wensten te werken aan het afbouwen van de tariefmuren. Daardoor was een belangrijk deel van het werk van de Volkenbond waardeloos geworden. Maar er was geen beweging in die politieke leiders te krijgen. Alleen Frankrijk hield vast aan de suprematie van de politiek over de economie. Maar alle andere landen wensten Briands ideaal van een politieke federatie (ook al was zijn idee strikt genomen geen federale manier van denken) niet te delen. Duitsland maakte gemene zaak met Engeland waardoor Frankrijk moest inbinden.
Onder deze druk probeerde de studiecommissie toch resultaten te bereiken. En dat werd een voorstel voor de Algemene Vergadering van de Volkenbond op 7 september 1931: een L’Union Douanière d’Europe Fédéré, of – in het Duits – een Europaïsche Zoll-Union. In het Engels: een European Freetrade Zone, maar in Nederland de Federale Europese Douane-unie. Deze instantie zou elke drie maanden samenkomen in een grote conferentie van regeringsleiders (een typisch intergouvernementeel kenmerk; vergelijk de Europese Raad) ter voorbereiding van een economische zone zonder tariefmuren aan de binnenkant. En opnieuw werd de nadruk gelegd op het economische verbond, dus geen politiek verbond. Het doel was een einde te maken aan het nationale economisch protectionisme en de introductie van vrij verkeer van goederen, diensten en producten. Later ook van arbeidskrachten.
En toen stierf Aristide Briand op 7 maart 1932. Zijn studiecommissie werkte echter door. Op een zeer laag pitje overigens. Na enkele jaren van onderzoek gaf de Assemblee van de Volkenbond – op voorstel van de studiecommissie – in september 1936 toestemming om de voorbereiding te starten van een gezamenlijke munteenheid. En op 1 januari 1940 was het zover. Vanaf dat moment zouden 26 landen in de economische unie een single-currency gaan krijgen. Behalve in Engeland dat vasthield aan zijn Pond. Tegelijk zou de hele Europese bankensector – behalve die van Engeland – ondergeschikt worden gemaakt aan een nieuwe financiële autoriteit: het Centrale Europese Monetaire Stelsel. De naam van de Unie werd veranderd in: L’Union Fédérale des Nations Europèenne Souverains. De Tweede Wereldoorlog maakte aan dit alles een einde.
Nog even die titel van die Unie. Weer die krampachtige toevoeging van het begrip ‘soevereiniteit’ om toch maar vooral niet de indruk te wekken dat de deelnemende natiestaten een grammetje soevereiniteit zouden willen weggeven. Volstrekt onwetend dat al in 1787 de Amerikanen de belangrijkste staatkundige ontdekking na het begrip ‘volkssoevereiniteit’ van Aristoteles hadden gedaan, namelijk de uitvinding van het begrip ‘gedeelde soevereiniteit’ door de introductie van het verticaal scheiden van bevoegdheden. Maar daarvoor verwijs ik graag naar de serie ‘Federalisering’ in de Rubriek ‘Sterk met Europa’.
Enfin, door het woord ‘federaal’ erin te zetten kon men het verkopen als iets dat voortkwam uit Briands ideeën van een Europese Federatie. En door nadrukkelijk de deelnemende staten soeverein te noemen konden Duitsland akkoord gaan omdat het de erfenis van Stresemann was. Het stelsel mocht in elk geval niet lijken op de Verenigde Staten van Amerika. Daarom sprak men niet over ‘États’ maar over ‘Nations’.
De studiecommissie bleef daarna bestaan tot 1938, zonder verdere resultaten. Coudenhove vluchtte in 1938 naar Amerika. Behalve voor zijn plannen tot Europees federaliseren werd hij door de Raad van Europa geëerd in 1972 – zijn sterfjaar – door zijn voorstel van augustus 1955 om Ode an die Freude van Beethoven als volkslied aan te nemen, te bekrachtigen.
Tot zover Wij Europeanen.