Ik heb vorige week aangekondigd dat ik naar aanleiding van de door Pieter Omtzigt geschreven notitie ‘De Tweede Kamer en de Uitvoering, een moeilijke combinatie’ aandacht zou gaan schenken aan de verschillende missers, die verband houden met de relatie tussen beleid en uitvoering.
Welnu, laat ik beginnen met het eerste punt dat hij noemt, namelijk dat de wetten in de loop der tijd veel ingewikkelder zijn geworden en de politieke akkoorden volledig zijn dichtgetimmerd, zodat er geen controle meer plaatsvindt op de uitvoerbaarheid.
Politieke akkoorden staan bol van politieke wensen en bij het formuleren van die wensen maakt niemand zich druk over de uitvoering. Men trapt steeds in de valkuil van het oplossingendenken: er is een maatschappelijk probleem en de politiek verzint er een oplossing bij. Niemand die zich afvraagt of die oplossing wel werkt.
Bij het bedenken van goede werkbare oplossingen moeten de volgende stappen in acht worden genomen. Om te beginnen (1) moet je de vraag beantwoorden of het probleem dat je wilt oplossen wel echt bestaat (anders jaag je op spoken). Vervolgens (2) zul je het probleem van alle kanten moeten bekijken wil je er een goed beeld van krijgen, anders schiet je zomaar je doel voorbij. Ten derde (3) moet je je afvragen welke oorzaken aan het probleem ten grondslag liggen. Pas daarna (4) kun je oplossingen bedenken die de oorzaken wegnemen. Maar dan ben je er nog niet. De bedachte oplossing moet je ook nog beoordelen in het licht van (5) de effectiviteit en (6) de efficiency. Ten slotte, wanneer de oplossing de vorm heeft van wet- of regelgeving moet er nog aandacht zijn voor de (7) uitvoerbaarheid en (8) handhaafbaarheid.
En bij al die stappen heb je de uitvoerders nodig!
Toch komen politieke akkoorden tot stand zonder betrokkenheid van de uitvoerders. Hoe gaat dat in zijn werk? Politieke partijen schrijven verkiezingsprogramma’s die bol staan van de oplossingen, ze lijden aan oplossingenobesitas. Na de verkiezingen proberen enkele politieke partijen die samen een meerderheid hebben in het parlement tot een akkoord te komen om de komende vier jaar te regeren.
Zo’n akkoord wordt van inhoud voorzien door al die oplossingen uit de verkiezingsprogramma’s van de coalitievormende partijen op een hoop te vegen. Oplossingen die vaker worden genoemd krijgen een plek in het regeerakkoord, evenals de – na een spelletje van geven en nemen – uitonderhandelde oplossingen. Op deze manier ontstaat een dichtgetimmerd regeerakkoord. Zo bevat dit document uit 2017 maar liefst 161 maatregelen.
Vraag aan een willekeurige politicus of hij een dichtgetimmerd regeerakkoord wil en zijn oprechte antwoord zal luiden: ‘Nee, alsjeblieft niet.’ Ik voorspel hier dat zo’n regeerakkoord er volgend jaar weer gaat komen en hoe meer partijen erbij betrokken zijn, des te meer spijkers men zal gebruiken.
Zaterdag stond aan mooie bijdrage van Tom-Jan Meeus in NRC, getiteld Hoe héél Den Haag topambtenaren napraatte – en het fiasco dat volgde, waaruit blijkt dat veel politieke partijen ideeën overnemen van een denktank van topambtenaren. Dat zijn dus ambtenaren aan de top, die mijlenver afstaan van de basis waar de uitvoerders actief zijn. De trieste conclusie is dat politieke partijen daar kennelijk blind op varen. Waarschijnlijk bij gebrek aan een samenlevingsantenne.
Tot slot ben ik benieuwd of de Parlementaire Onderzoekscommissie Uitvoeringsdiensten met dezelfde conclusies komt.
Volgende week meer over dit vraagstuk.
Peter Hovens
Coöperatie SamenWereld.