Ze komen eraan. Door Trump bevrijd van hun angst voor het donker zullen ze voortaan in het volle daglicht hun perverse werk gaan doen. Met vier vlijmscherpe hoektanden – nationalisme, protectionisme, racisme en isolationisme – zullen de populisten het leven zuigen uit hen die heil verwachten van valse profetieën en loze beloften.
Niet alleen in de Verenigde Staten. Ook in Europa is de gevestigde politieke orde al enkele tientallen jaren niet meer in staat om twee eeuwenoude adagia van een reële democratie verenigbaar te maken. Adagium 1 luidt: alle soevereiniteit berust bij het volk. Maar het volk weet dat het geregeerd moet worden en staat daarom een deel van zijn soevereiniteit af aan een gezag dat boven het volk staat. En dat is adagium 2. Het is aan de politieke orde om de spanning tussen beide adagia te verenigen. En dat kan alleen als zij weet wat het vertegenwoordigen van het volk inhoudt. En vervolgens daarnaar handelt.
Maar zij heeft haar vitaliteit verloren. De representatieve democratie is klinisch dood. Het parlement weet niet meer hoe het zijn eerste taak – het vertegenwoordigen van het volk – moet vervullen. Het is langzaam maar zeker gezwicht voor de verleidingen van het besturen. De wetgevende macht, als een van de drie takken van de trias politica, is opgezogen door, en verweven met de uitvoerende macht.
De manier waarop de huidige Minister van Veiligheid en Justitie, Van der Steur, als parlementariër actief meebestuurde met zijn voorganger Opstelten is slechts een minuscuul deeltje van de top van de spreekwoordelijke ijsberg. De omvangrijke mate waarin tegenwoordig leden van het parlement meedraaien binnen het – voor hen verboden – gebied van de uitvoerende macht is een grapje in de marge als men ziet op welke schaal ze binnen het parlement zelf, dus in hun eigen domein, niet de volksvertegenwoordigende maar de besturende kaart trekken. Dag na dag strooien parlementariërs bestuurlijke oplossingen in de rondte, hopend dat ze na het verlaten van de zaal een halve minuut zendtijd krijgen. En de politiek-gerichte media – die programma’s máken hebben verruild voor programma’s vúllen – spelen in die dubieuze symbiose dat spel mee.
Iedereen blij. Ook de burgers die veronderstellen dat parlementariërs met hun obligate bestuurlijke oproep voor een tv-camera, of met het stellen van een zinloze bestuurlijke vraag aan een minister, of met het indienen van bestuurlijke onzin-moties bezig zijn met hun eerste en belangrijkste taak: het vertegenwoordigen van het volk. Om daarna te merken dat het allemaal lucht was. En dus niet langer blij. Daarna verdrietig en vervolgens boos.
Is dit altijd zo geweest? Nee. Dit is zo gegroeid. In een proces van ‘departementalisering’ van het parlement. Ik heb dit proces beschreven in mijn boek ‘Beleid begint bij de Samenleving’. In de rubriek ‘Sterk met Beleid’ op de website van de Sterk Leren Academy kunt u dat boek gratis downloaden. En ook het boek ‘Vakvereisten voor Politiek en Beleid’. In telegramstijl zit dat proces als volgt in elkaar.
Door de toenemende werkdruk in de Tweede Kamer was voorzitter Vondeling in 1975 bereid om tijdelijk het Reglement van Orde van de Kamer aan te passen door de leden in staat te stellen hun werk niet langer in het zogeheten plenum te doen – dus niet langer allemaal bij elkaar in de grote zaal – maar in commissies. Dus bedoeld als een instrument voor een meer doelmatige werkverdeling. Na beraad in die commissies moesten ze dan wel voor de besluitvorming terug naar het plenum.
Zijn opvolger Dolman maakte geen gebruik van het tijdelijke karakter van die huishoudelijke regeling door het weer af te schaffen, maar breidde die zelfs uit door er niet alleen een openbare commissievergadering van te maken, maar tevens toe te staan dat men in commissies finale besluitvorming mocht plegen. Daardoor bestaan er net zoveel Tweede Kamers als commissies die namens de hele Kamer finale besluiten nemen.
Dit stelsel is allengs steeds verder uitgebreid en verfijnd, leidend tot die departementalisering. En wat is dat? Welnu, in die commissies en daaruit weer verder voortgevloeide instituties zoals bijvoorbeeld de algemene overleggen, richten de parlementariërs zich op de bestuurlijke agenda’s van de ministeries, de departementen. Ze zitten structureel met hun gezicht naar die departementale, dus naar die bestuurlijke agenda’s en daardoor met hun rug naar het volk. Jaar in, jaar uit. Om invloed te kunnen uitoefenen op die departementale agenda’s hadden de politieke partijen mensen nodig met inhoudelijk verstand van bestuurlijke zaken. Zo verdwenen in een langzaam, maar onstuitbaar proces de generalisten, de mensen met verstand van de grondslagen van het politieke ambt – het politieke ambt als belangrijkste ambt ter wereld – en werd het parlement gevuld met specialisten en sub-specialisten. Die kunnen uitsluitend denken in bestuurlijke termen. Daardoor is het vertegenwoordigen van het volk al vele jaren niet meer in het parlement terug te vinden. Van onwetendheid inzake de grondslagen van het politieke ambt gleed men af naar onbekwaamheid om de essentie daarvan uit te oefenen, waardoor men nu terecht is gekomen in een staat van ongeloofwaardigheid. Met de kreet ‘We moeten luisteren naar het volk’ redt men het niet. Alleen staatsmanschap kan uitkomst bieden.
Ik weet niet of u deze korte analyse deelt. Nogmaals, in dat boek ‘Beleid begint bij de Samenleving’ had ik meer ruimte om een en ander uit te leggen. En ook in mijn deelstudie ‘Parlement en regering: rijp voor een nieuwe politieke levenscyclus?’ bij het Eindrapport van de Nationale Conventie in 2006 getiteld ‘Hart voor de publieke zaak’. Ook in dat document heb ik dat proces in detail beschreven. Maar als u nu al de betekenis van mijn woorden oppikt, dan zult u misschien vragen: kan dit veranderen, en zo ja, hoe?
Iedereen blij. Ook de burgers die veronderstellen dat parlementariërs met hun obligate bestuurlijke oproep voor een tv-camera, of met het stellen van een zinloze bestuurlijke vraag aan een minister, of met het indienen van bestuurlijke onzin-moties bezig zijn met hun eerste en belangrijkste taak: het vertegenwoordigen van het volk. Om daarna te merken dat het allemaal lucht was. En dus niet langer blij. Daarna verdrietig en vervolgens boos.
Is dit altijd zo geweest? Nee. Dit is zo gegroeid. In een proces van ‘departementalisering’ van het parlement. Ik heb dit proces beschreven in mijn boek ‘Beleid begint bij de Samenleving’. In de rubriek ‘Sterk met Beleid’ op de website van de Sterk Leren Academy kunt u dat boek gratis downloaden. En ook het boek ‘Vakvereisten voor Politiek en Beleid’. In telegramstijl zit dat proces als volgt in elkaar.
Door de toenemende werkdruk in de Tweede Kamer was voorzitter Vondeling in 1975 bereid om tijdelijk het Reglement van Orde van de Kamer aan te passen door de leden in staat te stellen hun werk niet langer in het zogeheten plenum te doen – dus niet langer allemaal bij elkaar in de grote zaal – maar in commissies. Dus bedoeld als een instrument voor een meer doelmatige werkverdeling. Na beraad in die commissies moesten ze dan wel voor de besluitvorming terug naar het plenum.
Zijn opvolger Dolman maakte geen gebruik van het tijdelijke karakter van die huishoudelijke regeling door het weer af te schaffen, maar breidde die zelfs uit door er niet alleen een openbare commissievergadering van te maken, maar tevens toe te staan dat men in commissies finale besluitvorming mocht plegen. Daardoor bestaan er net zoveel Tweede Kamers als commissies die namens de hele Kamer finale besluiten nemen.
Dit stelsel is allengs steeds verder uitgebreid en verfijnd, leidend tot die departementalisering. En wat is dat? Welnu, in die commissies en daaruit weer verder voortgevloeide instituties zoals bijvoorbeeld de algemene overleggen, richten de parlementariërs zich op de bestuurlijke agenda’s van de ministeries, de departementen. Ze zitten structureel met hun gezicht naar die departementale, dus naar die bestuurlijke agenda’s en daardoor met hun rug naar het volk. Jaar in, jaar uit. Om invloed te kunnen uitoefenen op die departementale agenda’s hadden de politieke partijen mensen nodig met inhoudelijk verstand van bestuurlijke zaken. Zo verdwenen in een langzaam, maar onstuitbaar proces de generalisten, de mensen met verstand van de grondslagen van het politieke ambt – het politieke ambt als belangrijkste ambt ter wereld – en werd het parlement gevuld met specialisten en sub-specialisten. Die kunnen uitsluitend denken in bestuurlijke termen. Daardoor is het vertegenwoordigen van het volk al vele jaren niet meer in het parlement terug te vinden. Van onwetendheid inzake de grondslagen van het politieke ambt gleed men af naar onbekwaamheid om de essentie daarvan uit te oefenen, waardoor men nu terecht is gekomen in een staat van ongeloofwaardigheid. Met de kreet ‘We moeten luisteren naar het volk’ redt men het niet. Alleen staatsmanschap kan uitkomst bieden.